DICHTER A. E. ROTTERDAMSCH BURGEMEESTER 175
Oldenbarneveld overgrootevader en mijne huysvrouwe
groote moeder van was en wenschte wel dat de saecke
(raeckende eenige vergoedinge van de schaede bij de
gemelte descendenten geleden) in de Vergaederingh van
Holland eens mocht aengeroert werden of op het tapijt
geraeckt door eene van de goede steden, ende dat hij
voor zijn contingent bij provisie mochte vereert werden
met een van de compagnien (die van nieus geworven
mochte werden) ende dewijl hij hoope schijnt te hebben,
dat de Stad van Rotterdam of eenige Heeren van de
regeringe aldaer hem niet ongenegen zijn, so heeft hij
mij versocht dat ick hem een lettertje van voorschrij-
vingens aen Uwe Achtb: wilde geven. Versoecke der
halve van zijnentwege ende om onse goede kennisse en
oude vriendschap dat hij Uw goede gunste ende gene-
gentheyd magh hebben ende dat ghij hem bij Uwe
vrienden in de regeringe zijnde willet op het beste re
commanderen sullende mij selven daer door te meer ver
plicht houden om eeuwigh te blijven Mijnheer,
Uwer Achtb. seer genegen
vriend ende ootmoedige dienaar,
J. WESTERBAEN.
Op Ockenburgh
den 17e Novemb. 1669.
Boven de dateering staat een kantteekening, luidende:
Mijn Heer de Raed Pensionaris ende verscheyde goede
patriotten weten sijne goede diensten haer gedaen, ende
sijne capaciteyt ende genegenheyd om meer te doen
ten dienste van de Lande.
Dan volgt een post-scriptum: Mijn Heer, Hier nevens
koomen eenige rijmpjes die ick wel eer op 't voorgaende
subject geschreven heb, of zij noch eenigen indruck
konden geven in het herte van een Heer die weet wat
ongelijck den vroomen in die boose tijden is gedaen.