DE HEILIGE GEESTMEESTERS 12 4000.Obligation der voormalige Oost Indische Com- panie) en welke sedert 1811 niet meer hadden plaats gehad wegens den ongunstigen toestand van de kas der stichting, nu de opbrengst der verpachtingen weer beter werd, opnieuw aan te vangen. Toch bleek men in 1821, toen het hofje in zeer ver vallen staat verkeerde en de daken en ramen van alle huisjes herstel en vernieuwing behoefden, de daarvoor benoodigde som van 6300.— niet te kunnen vinden en besloot men de huisjes te verhuren a 70 cent per week, doch voor niet langer dan een jaar, waartegenover de regenten dan van hun kant afstand deden van hun recht op de nalatenschappen der bewoonsters. Men hoopte uit die huuropbrengst de onderhoudskosten te kunnen be talen. De som van 913.-welke men toen van een der bewoonsters ontving en waarvoor haar een lijfrente van 70.— per jaar werd verzekerd, viel vermoedelijk op een gloeiende plaat. Het bleek echter reeds spoedig met het innen van de huur niet te vlotten, want reeds in Juni van datzelfde jaar besloten regenten om de verhuring te beëindigen en de huisjes weer tegen 50.— beschikbaar te stellen, maar bepaalden tevens, dat de bewoonsters geen trekking zou den genieten alvorens de herstellingen der huisjes geheel door de stichting zouden zijn betaald. In 1823 bleek ook de tuin van het hofje niet goed meer verhuurbaar te zijn en werd besloten de verhuring daarvan na te laten, maar in 1826 vinden wij weer een huurcon tract, waarbij de tuin voor 20.per jaar aan Pieter Buitendijk voor den tijd van 6 jaren wordt verpacht. In de eerste helft van de 19e eeuw bleef het sukkelen met de geldmiddelen en toen de stichting werd aange sproken wegens verschuldigde grondbelasting over de jaren 1834, 1835 en 1836 verzochten de regenten aan den

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 22