DE HEILIGE GEESTMEESTERS
13
Minister van Financiën de stichting van die belasting
over de jaren 1834 en volgende te willen ontheffen, daarbij
wijzende op haar slechte geldelijke omstandigheden en
op het feit dat zij tot 1810 vrijdom van verschillende
belastingen hadden genoten, zelfs een deel der belasting
onder den naam Oortjensgeld van de gemeente ontvingen
en op het feit dat haar voornaamste bezitting, zijnde dë
vordering nationale schuld, was getierceerd.
In de tweede helft van de 19e eeuw beginnen de gel
delijke omstandigheden allengs te verbeteren, een verbe
tering die zich, dank zij zuinig beheer, ook daarna voort
zette, zoo zelfs dat, toen het hofje in 1934 zoo sterk aan
ouderdomsgebreken begon te lijden, dat de gewone jaar-
lijksche herstellingen tot een ongekende hoogte waren
opgeloopen en dan zelfs nog geen baat meer opleverden,
de regenten, die daarvoor een aanzienlijke som beschik
baar hadden, overwogen om het oude hofje geheel af te
breken en tezelfder plaatse of elders een geheel nieuw
hofje zonder eenige hulp van buiten weer op te bouwen.
Toch zou het jammer geweest zijn, wanneer dit zou zijn
geschied, want dan was er een aardig oud monument uit
Den Haag verdwenen, een monument, dat voor stadge-
nooten en vreemdelingen een groote bekoring oplevert.
Men besloot daarom om al wat bouwvallig was in ieder
huisje af te breken en dit te vernieuwen en tevens aan de
huisjes van binnen een inrichting te geven, die meer met
de moderne eischen overeenkwam. Dit laatste toch was
in hooge mate noodig, want ieder huisje (behalve dat van
binnenvader en binnenmoeder) bestond uit één enkele
kamer met bedstede, in welke kamer zich het geheele leven
der bewoonster afspeelde. Sanitaire gelegenheid was
binnenshuis geheel afwezig. Gas en waterleiding ont
braken daarin geheel. Een enkel electrisch lichtpunt was
gedurende den wereldoorlog wegens de schaarschte aan