DE HEILIGE GEESTMEESTERS
16
door de overheid, welke oorspronkelijk vrij geregeld ieder
jaar plaats greep, later geschiedde in dier voege dat dan
verscheidene rekeningen tegelijk werden goedgekeurd.
Zoo werden de rekeningen over 1827 tot en met 1834
eerst op 1 Augustus 1836, die over 1842 tot en met 1849
eerst in October 1851 opgenomen. Men zou haast kunnen
zeggen, dat zich een zekere vermoeidheid in dezen van
de betrokken personen meester maakte en, aangezien
ook thans de rekening en verantwoording door den rent
meester aan de regenten zonder tusschenkomst en buiten
tegenwoordigheid van de overheid wordt afgelegd, is het
niet onwaarschijnlijk, dat na 1850 de medewerking van de
overheid is achterwege gebleven.
Kan men de goedkeuring van de jaarrekening der
regenten door de overheid, die hen benoemd had, als een
zeer begrijpelijke en gewone controle beschouwen, van
veel meer bijzonderen aard was de inmenging der over
heid, welke de regenten zich in het eind van de 18e en het
begin der 19e eeuw moesten laten welgevallen.
Hoewel dienomtrent nergens eenige bepaling te vinden
is, mag men aannemen dat tijdens de Republiek zoowel
regenten als bewoonsters van het hofje, dat toch een soort
semi-officieele instelling was, tot de algemeene Staatskerk
behoorden. Ook de aanstelling van een vasten predikant
tot het geven van godsdienstonderwijs wijst in die
richting.
Omstreeks 1796 nu schijnen regenten een besluit te heb
ben genomen om alle gezindten tot bewoning van het hofje
toe te laten, want hiervan gewaagt een klacht van twee
personen gericht tot de provinciale representanten van het
Volk van Holland, welke zich er door gegriefd achtten
en er zich over beklaagden, dat ook Roomsch gezinden
tot bewoning van het hofje waren toegelaten. Op grond
van deze klacht kwam er een decreet van genoemde repte-