DE HEILIGE GEESTMEESTERS
19
van regent B. Keyzer aan zijn mederegenten, waarin hij
hun mededeeling doet van het bij hem zoekgeraakt zijn
van genoemden schuldbrief, in welke resolutie het Ge
meentebestuur gewaagt van de onvergeeflijke slordigheid
van dien regent en er zich zeer ontstemd over betoont,
dat geen gevolg is gegeven aan de resolutie eenigen tijd
geleden door de regenten genomen om gezamenlijk de
administratie waar te nemen en evenmin aan het verzoek
door hen aan hun mederegent Keyzer destijds gedaan
om alle effecten, boeken en papieren over te brengen naar
een kast in de regentenkamer van het hofje. Het Gemeente
bestuur bepaalde toen tevens, dat regent Keyzer uiterlijk
6 Mei d.a.v. aan dit besluit van regenten moest voldoen.
Uit een resolutie van de wethouders van Den Haag van
4 Juni 1801 blijkt, dat dezen zeer verontwaardigd waren,
omdat, toen zij ten tweeden male op het hofje waren ge
komen om de rekening op te nemen, de regent Keyzer
wederom niet was verschenen en nog niet geheel aan zijn
verplichtingen had voldaan. Zij bepaalden, dat die regent
met zijn mederegenten op 8 Juni d.a.v. op het Gemeente
huis zouden verschijnen ten einde de rekening af te leggen.
Op dien dag schreef echter de regent Keyzer aan de
wethouders van Den Haag, dat hij was lijdende aan
rheumatiek en daarom niet op het Gemeentehuis kon
komen, maar dat de regenten ten allen tijde het geld bij
hem konden komen halen.
Dat laatste blijkt echter grootspraak te zijn geweest,
want, nadat de wethouders op dienzelfden 8sten Juni aan
regenten mededeeling hadden 'gedaan van dien brief van
hun collega Keyzer en hun verzocht hadden om de gelden
van dien regent in ontvangst te nemen, ten einde ook bui
ten diens tegenwoordigheid de rekening en verantwoor
ding te kunnen afleggen, volgde nog dienzelfden dag het
ontslag van dien regent omdat hij de gelden niet had willen