OVER EEN KLERKENFAMILIE UIT DE 18DE EEUW 25 welke aan die duurd tot 13 Juli 1683. Zijne patroons, de heer van Voorst en diens vrouw Arnoldina de Graeff hadden hem be schuldigd van verduistering, zelfs van diefstal van ver scheidene zakken met geld, en dat kon hij als jongman van eer, te goeder naam en faam bekend staande, niet lijden. Hij had daarom den Hove mandament van purge verzocht. Dit was toegestaan en uit krachte hiervan had hij den heer en mevrouw van Voorst, den baljuw van s-Hage en den procureur-generaal gedagvaard. Geen van allen kwam in het geding op. Het hof heeft uit krachte van het niet verschijnen der gedaagden hen verstoken van alle exceptiën declinatoor, dilatoor en peremptoor, defensiën en verweeren en den eischer verklaard te zijn puur, zuiver en innocent van het genoemde delict, en de kosten gecompenseerd om redenen, die het Hof niet vermeldt. Dit vonnis, in zijn dictum heel aardig voor juristen, daar het even de origine van de formule der verstek- vonnissen bijlicht, doet blijken, dat Johan Tinne het beroep van dispensier uitoefende, een man, die het toezicht had op het uitgeven van benoodigdheden in groote huishou dens, en wat betreft Tinnes werkzaamheden in de hof houding van Prins Willem III een man, die werkte onder den hofmaarschalk, die hem dan ook in een analoge be trekking in zijn persoonlijken dienst nam. In de papieren van de stadhouderlijke hofhouding worden in de jaren omtrent 1680 de dispensiers vermeld bij de tafel van de Huisofficieren, waaraan ook de kamerdienaars, de koks, de suijckerbacker, de keldermeesters aanzaten, en tafel volgde op die van de Pages en voorafging van de Voetknechten. In 1691 was J. C. Tinne schrijvende ter Griffie van Hare Hoog-Mogenden. De Translateur voor de Hoog- duijtsche Tale van Peenen werd ziek en de Griffier, de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 36