OVER EEN KLERKENFAMILIE UIT DE 18DE EEUW 29
zoons en
Stenden van Oostfriesland, eenige contanten en vorde
ringen, waaronder een openstaande vordering voor trans
laat op de Staten-Generaal ad 182.16 over April en Mei
1723. Het waren middelmatige maanden, want de kosten
voor de Hoogduijtsche translaten bedroegen over dit jaar
voor de Staten-Generaal 1261.11.
Het totaal-actief van den boedel bedroeg 11884.14.6.
De doodschulden bedroegen 1169.7.8, zoodatj 10715.6.14
te verdeelen overbleef.
Vijf kinderen overleefden hun vader, twee
drie dochters. Ieder kreeg zijn vijfde part.
Uit het passief wil ik nog even iets vermelden. Zoo
noem ik: 10.aan de dienstmaagd voor een vierendeel-
jaars huurloon, 1 Mei—1 Augustus 1723. De overledene
hield dus een vrouwelijke dienstbode, die 40.per jaar
verdiende. Bij de begrafeniskosten worden in een ver-
zamelpost van 11.2.10 genoemd: de weekarmen, de
Fransche armen, de brengster van het lijkgedicht.
Rouwkleeren zijn een belangrijke post, b.v. een paruyck
tot den rouw van Johannes Tinne, een der zoons, kostte
ƒ28.-.
Dit is in essentie, wat ik over Johan Christoffel Tinne
vinden kon. Ik was nogal uitvoerig over hem, omdat hij
de eerste voorvader van de Tinnes is, die tot nog toe
gevonden werd, en wegens de bizonderheden omtrent zijn
huishouden. Ik kan nog vermelden, dat hij tot de Luther-
sche kerk behoorde, waar hij „die nativitatis Christi" 1678
tot het Avondmaal werd toegelaten, en dat zijne vrouw
en zijne kinderen allen Luthersch gedoopt werden, en dat
verscheidene notarieele acten hem Sinjeur noemden, ter
wijl zijn zoons al tot de Heeren worden gerekend.
Nu even iets over de beide zoons, Ernestus Hermanns
en Johannes.