EEN HISTORISCH PLEKJE 60 den veranderende en die voor den tijt van 8 dagen geleyt werden in den Diefsteen te water en te broede”. Volgens Ising i) had Margriete Craenbout van Stadhouder toestemming verkregen om den Diefsteen te bewonen en toen de Stadhouder het gebouw schonk aan de Haagsche Magistraat, geschiedde dit onder voor waarde dat Burgemeester en Regeerders zouden ,,con- tenteeren de persoon dewelcke de bewoninge van den- selven huysinge vercregen hadt”. 30 Juli 1550 werd aan Margriete Willemsdr. 2), wed. van Joris Craenbout, vergunning verleend om het ledige erf vóór den Diefsteen in ’t Noorden tusschen het huis van Gillis Matthijs en den stal van den „houffslaeger” te mogen betimmeren. Spoedig kwamen er meer aanvragen om den grond te betimmeren en werden door de „Heeren van de Ree- ckeningen” vergunningen verleend. Het waren meestal bedienden van de Staten van Holland en van den Stad houder. Er onstonden kleine woninkjes met rieten daken, die bewoond werden o.a. door den „spoermaecker” Gul- demont, den schrijnwercker Kiggelaer, den stalmeester en anderen. In een Octrooi, dat Keizer Karei gaf aan die van den Hage, in zake het heffen en verhoogen van de ,,excys” op wijn en bier, wordt gezegd dat „degeene die in 't Nederhof resideerden alleenlijk daarvan vrij zullen zijn onze officieren, als de houfslager, de smit, de timmerman, de leydekker, de controleur van de wercken en dierge- lycke”. Ook had de Brandmeester van 't Hof zijn huis op het Buitenhof, als blijkt uit de volgende commissie van H Haagsche Schetsen „Het Buitenhof”, p. 297, 3e bundel. 2) Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschie denis van 's-Gravenhage, 2e deel, p. 182.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 75