EEN HISTORISCH PLEKJE
68
de
wij de geschiedenis hebben
de koetspaarden van Zijn
DE STAL EN DE RUITERWACHT (J)
Naast het huis, waarvan
nagegaan, lag de stal van
Excellentie Prins Maurits.
Behalve deze stal waren er nog andere en grootere,
die uitvoerig beschreven zijn in „Haagsche Schetsen”
van Ising, 3e bundel, p. 300 e.v.
De stal, die naast den Diefsteen gelegen was, werd in
1641 genoemd ,,de stal en koetspaerden van HHd Prinses
Amalia van Solms, gemalin van Frederik Hendrik”.
Later werd hij gebruikt als Corps de Guarde van
Ruyterye, wagt houdende voor den Hove.
Óp dezen stal heeft Jacob van der Does het volgende
gedicht gemaakt i):
„Hier heeft de Prins een stal met uytgelezen Paerden
Die vol van vier en moet staen trapplen op de aerden
En maer verlangen om te raken op de been
Gelijck een Cyllarus met dese vorst gaen treen.
Maer het is niet genoegh de paerden aan te queecken,
Een schoone stal te sien, daer niet aen schijnt 't
ontbreecken,
Daer is wat meer aan vast, het beest moet aengeleyt
En onderwesen zijn met reden en bescheyt,
’t Moet luist’ren na gebit en toom, ’t moet schichtig
keeren
Gelijck den Ruyter wil en alle draejen leeren.
’t Moet achterwaert, en ’t moet na beyde zijden gaen
En al de lessen van een goed pikeur verstaen.”
Van de Ruiterwacht heeft Van der Does het volgende
gezegd:
x) s-Gravenhage met de voornaemste plaetsen en vermaecklijck-
heden van Jacob van der Does, p. 120-121.