EEN HISTORISCH PLEKJE 71 ’t erf x) Haagsch Jaarboekje 1910, p. 21. Lourissdr. en koopt op den zelfden datum het resteerende 4e part van zijn broeder Laurens Jaspersz van den Brouck, met het huisraad en de bedsteden. Het huis met de kaatsbaan is nu in één hand. 12 Augustus 1620 wordt aan Jan Jaspersz van den Brouck consent verleend „om een sloot achter bij de O.zijde van 't erf van zijn huis met planken te mogen toeleggen” voor 2 ’sjaars en 28 Juni 1624 krijgt hij vergunning om inplaats van de stal „bij het huys van de caetsbaen een huys te mogen maken”. Dat er van de kaatsbaan een druk gebruik gemaakt werd en ook vorstelijke personen daaraan deelnamen, blijkt uit een verklaring van Jan Jaspersz van den Brouck op 19 Februari 1622, waarbij hij zegt, dat Jhr. Willem en Lodewijk, zoons van Prins Maurits en Jkvr. van Mechelen hem geld schuldig zijn „ter saecke van ballen in zijn baen verspeelt en voor andere oncosten en ver- teeringen daertoe gedaen”. De schuld van Willem bedroeg alleen 738. Voordeelig was dit baantje echter niet, want op 17 October 1636 wordt bij onwillich Decreet voor een schuld van 400, ten laste van Elisabeth Joostendr., wed. van Corstiaen van den Brouck, zoon van Jan Jaspersz van den Brouck, ballemaker, wonende op het Buytenhoff in de caetsbaen, het bovengenoemde perceel verkocht. Als kooper wordt genoemd Pieter Willemsz van Hogen- huysen, timmerman. Deze verhuurde het gekochte voor 4 jaar aan Leonardt Noblet 1), die aldaar woonde voor 500 's jaars en de verplichting om aan den verhuurder „twee silvere beeckertjes te geven gelijck hij tegenwoor- dich te sijnen huyse heeft”. Niet alleen werd de kaatsbaan gebruikt als „jeu de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1941 | | pagina 87