A
VEENPACHT IN HAAGAMBACHT
91
4
■1
van twee margen tot iiii st. ix d. torn, tmargen sjrs”. Het
betrof een perceel land onder Haagambacht. t) Op den
rand van de ontbindingsovereenkomst staat de weigering
van den pachter om de veenpacht te betalen in deze be
woording weergegeven: „Aernt Willemsz. seyt dat hy is
een welboren man ende daeromme onsculdich den veen
pacht te betaelen”. Of de pachter vrij uitgegaan is en den
stichter van Arentsdorp voor het bedragje heeft laten op
draaien, kon ik niet vinden, maar men zou het uit de stel
ligheid, die des pachters afwijzing kenmerkt, wel willen
afleiden. Ter toelichting diene, dat het gewoonte was den
pachter voor huurlasten, grondtijns e.d. te laten opkomen.
Een derde vondst is in dubbel opzicht belangwekkend,
eenmaal op zich zelf en ten anderen male door ze in ver
band te bezien met een stuk, dat op zich zelf beschouwd
geen aanrakingspunt met de veenpacht vertoont. Op bl.
270—272 van de vorige bijdrage over de veenpacht heb
ik er op gewezen, dat het begrip „terra de Sceueninghe” in
het oude register van Graaf Floris vermoedelijk meer om
vat moet hebben dan den grond van het dorp uit de
middeleeuwen. Ik moest toen echter tevens nog meededen,
dat ik van hoendergeld of grondheerlijke rente, toeko
mende aan het huis Wassenaar, geen overblijfselen voor
Scheveningen aangetroffen had. Sedert heb ik het geluk
gehad een geval te vinden, waarin men den burggraaf met
een opstal, „huyer” genaamd, voor Scheveningschen grond
verbonden ziet. In het archief van het St. Nicolaasgast-
huis van Den Haag is namelijk aanwezig een oorkonde
van schepenen in Den Haag van dagteekening St. Lam-
brechtsavond 1397.2Daarin verzekert Robbrecht
t) De bezitting van Arent van Dorp lag deels in Haagambacht,
deels in de ban van Wassenaar.
2) Arch. St. Nicolaas Gasthuis, A.R.A. Den Haag, Inv. no. 260:
afschrift in cartularium no. 94, f. 24. Zie bijlage I.