NOGMAALS DE WASSENAARSCHE
92
van dit grondbezit staat
Machtelt Foykijnsz. een rente aan Doedetgen Pieter
Ghenenz. op 12 morgen lands luttel min of meer ge
legen te Scheveningen. Dit land heeft gezegde Robbrecht
in erfhuur gehuurd van Doedetgen tegen de voorzegde
renten. De erfhuurovereenkomst tusschen beide partijen
is in dezen vorm een zeer gewone wijze van afsluiten van
een erfpacht tusschen twee private personen. Maar Rob
brecht verplicht zich tevens „des burchgraven huyer” te
geven „alsoe tregister van hem hout”. Op het land, waar
op de transactie betrekking heeft, rust dus een huur van
den burggraaf, d.i. van den heer van Wassenaar, burg
graaf van Leiden. Men zal het wel willen billijken, wan
neer ik in die huur van den burggraaf het hoendergeld of
de veenpacht, dus een grondtijns, van den huize van Was
senaar meen te herkennen. Onder deze huur heeft men
dan te verstaan een grondheerlijke erfhuur op gelijke wijze
als de grafelijke grondrente of tijns in Haagambacht ook
als erfhuur betiteld werd.
De groote vraag was nu er achter te komen, waar die
12 morgen gelegen waren, want de vaststelling van hun
ligging in Haagambacht (dit hier in zijn grootste uitbrei
ding genomenzou wellicht in staat zijn uitsluitsel te geven
over den omvang van het gebied van Scheveningen vóór
1400. Onder de belendingen komen voor nadere plaats
bepaling de drie mansnamen voorloopig niet in aanmer
king, want deze zeggen ons niets. Alleen de noordgrens
heeft hier eenig belang: ons liefs heren duin. Als toevoe
gingen vergezellen het afschrift der oorkonde in het car-
tularium de herhaling van den plaatsnaam Scheveningen
en drie mansnamen in deze volgorde: Philps Capoen,
Maertijn Jacobsz. en Aernt Jansz. Backer. Dit zijn dus de
personen, op wie de verplichting tot rentebetaling achter
eenvolgens is overgegaan.
Gelet op de uitgestrektheid