VEENPACHT IN HAAGAMBACHT
97
Deze gevolgtrekking is de belangrijkste stap, waarop ik
boven zinspeelde. Ik beschouw het zoo: uit die naamsver
wisseling mag men het besluit trekken, dat na 1400 het
begrip Scheveningen gekrompen was tegenover een uit
breiding van het begrip Den Haag. Bij den overgang van
de 14de naar de 15e eeuw begint de oude grens tusschen
de „terra de Sceueninghe” en de kern van het oude am
bacht Die Haghe te vervagen, wijl er geen reden meer
was tot handhaving ervan na de opneming van het Sche-
veningsche gebied binnen de grenzen van een vergroot
Haagambacht. Waar men in latere eeuwen in het ambacht
van Den Haag de veenpacht van den heer van Wasse
naar aantrof, daar had in grijzen voortijd die heer land uit
gegeven in zijn „terra de Sceueninghe”.
Ten aanzien van de oorkonde van 1397 begon ik met
te zeggen, dat zij in tweeërlei opzicht merkwaardig was,
ten eerste op zich zelf beschouwd en ten tweede in ver
band met een andere acte. De gevolgtrekking, die ik uit
dit verband meende te mogen trekken, heb ik den lezer
zoo juist voorgelegd. Op zichzelf was het stuk van 1397
reeds opmerkelijk door de samenkoppeling van de huur
van den burggraaf, d.i. een tijns van het huis Wassenaar,
met den naam Scheveningen. Maar de oorkonde heeft
nog een anderen belangwekkenden kant. Hij schuilt in
de volledige uitdrukking: „des burchgraven huyer geven
alsoe tregister van hem hout”. De gebruikte formule is
hoogst ongewoon. Treft men de Wassenaarsche veen
pacht en het Wass. hoendergeld in de 16de tot de 18de
eeuw in brieven van overdracht, schuld of waarborg her
haaldelijk aan, voor de twee onmiddellijk daaraan vooraf
gaande eeuwen ben ik, met uitzondering van de bewuste
acte van 1397, niet in staat voor Haagambacht een enkel
geval van vermelding aan te halen. De schepenbrieven en
andere dergelijke stukken uit dien vroegen tijd munten uit
7