VEENPACHT IN HAAGAMBACHT
99
i) Haagsch Jaarboekje 1897, Het jachtslot Ter Horst onder
Wassenaar, bl. 364/5.
maar het duurde nog tot 1399, vóór hij wederom het recht
verkreeg van de wet en den magistraat in Leiden te mogen
stellen en opnieuw met de goederen van Wassenaar ver
lijd werd.1) De bizondere aanleiding tot de eigenaardige
uitdrukkingswijze lijkt mij hiermee gevonden. Na de in
beslagneming der goederen kwamen de inkomsten daar
uit den graaf toe. „Het register” zal dan het boek zijn ge
weest, waarin die inkomsten en speciaal de veenpachten
aangeteekend stonden, hetzij het uit heer Filips’ eigen
boekhouding stamde dan wel door 's graven rentmeester
nieuw aangelegd was. Al mochten de bezitters van land
met Wassenaarsche veenpacht in 's heeren Filips onge
nade en verbanning een welkome aanleiding gezien heb
ben om zich aan voldoening van de veenpacht te onttrek
ken, ’s graven rentmeester zal de schepenen ingescherpt
hebben er terdege op te letten, dat den graaf niet te kort
werd gedaan. De aanmaning in den rentebrief vindt op
die wijze haar natuurlijke verklaring. Het is eigenaardig
te bedenken, dat een heel onschuldig aandoende uitdruk
king in een gewonen, voor schepenen verleden rentebrief
van het jaar 1397 in den grond van de zaak verband
houdt met en een, zij het ook zwakke, weerslag is op de
bloedige misdaad, waaraan de geliefde van graaf Albrecht
en haar geleider ten slachtoffer vielen.
Thans komt het laatste aan de beurt, dat ik in deze bij
drage wilde meedeelen. In het archief van Van Dorp had
ik het buitenkansje een pachtcontract aan te treffen,
waarin melding gemaakt is van het hoendergeld van den
heer van Wassenaar. Zijn oorspronkelijke pachtcedullen
uit zoo vroegen tijd al zeldzaam voor Haagambacht, dit
stuk stelt, voor zooveel mij tot nu toe bekend is, een uni-