s
HAAGSCHE KUNSTVERZAMELINGEN
7
Gravin Jacoba.
Jan van Eijck een portret ge-
komt er iets meer: Jacob van Munniken de maelre, be-
maeld in 1389 mijns heren capelleken ende oratoer”; in
de kapel was een reeks beeltenissen van de Graven
„staende in huyskens”, zij werden later in 1443 in het
zomerhuis in den kooltuin geplaatst. In 1454 werden nog
weder 5 tabernakelen gemaakt, ,,mit oliverve, in elc taber-
naeckel staende een heer van Hollant mit sijn wapen in
de hant ende 3 wympelen, die de leeuwen in hoir dauwen
houwen”; toen in 1467 Philips van Bourgondien daarbij
moest gevoegd worden beschreef de rentmeester deze
beelden als „uytgesneden, vergult ende gestoffeert”. In
1414 werkte „Dirc die Maelre” aan „alrehande scilderijen
an die beelden in der capellen staende”.
Een beschilderd kleed moest in 1437 door den schilder
Dirc Jansz worden verlicht en vernist, het was een „berch
van calvarie, daer tot sommige steden seer wel van scilde-
rije in gewrocht was”. Jorijs de beeldsnijder is een tijd
genoot van Dirc; in 1445 was er een Jan de scilder dien
men een beeld van O.L. Vrouw heeft doen verluchten.
Albrecht de ruwaard liet in 1386 onder toezicht van Jan
de Beijer door Brusselsche kunstenaars een graftombe
maken voor zijn eerste vrouw naar het voorbeeld van die
der keizerin te Valenciennes; Wouter van Galmade begon
het werk en Keldermans maakte het af, terwijl de reeds
genoemde Jacob van Munneken de tombe beschilderde en
verguldde; in 1439 heeft Dirc Jansz de beeltenis der her
togin nog eens „vernist ende verlicht”. Van Willem V
werd na zijn dood door Jan de Vlieger van Delf een hou
ten beddeken gesneden, dat ook geschilderd en verguld
werd in 1390.
Hetzelfde gebeurde voor
Van de laatste gravin zou
schilderd hebben.
Naast al die schimmen gebleven figuren komt dus hier