LUGDUNUM BATAVORUM
125
x) Macalister, Anc. Ireland, biz. 112-113; Joyce, t.a.p., biz. 45.
2) Macalister, t.a.p., biz. 82-88.
het
de
de Mannen
en wel op grond
waar de opperkoningen van Ierland hun residentie had
den, was de zoogenaamde Lia Fail of steen van Fal, welke
naam vermoedelijk met phallus verband houdt. Het was
een soort fetischsteen, waarop de lersche koningen het
koningschap aanvaardden en die geluid heette te geven,
wanneer er een koning van het volk der „kinderen van
Mil” op stond1De komst van dit volk plaatst Macalister
in de La Tène II periode van den Westeuropeeschen
Ijzertijd 300 v. Chr.), toen Ierland door een Noord-
germaansche militaire invasie veroverd zou zijn. Deze zou
door het ontbreken van vrouwen met de uit Engeland in
den Bronstijd gekoloniseerde oudere Keltische bevolking
zijn geassimileerd. Reeds tijdens de heerschappij van
Zwaardenvolk ontstonden in Ierland kolonies van
Hallstatt- of vroege IJzertijdJbeschaving, waaromtrent
nog weinig bekend is. Van doorslaggevenden invloed
acht Macalister echter eerst de invasie van
van het Ijzer” uit de La Tène II periode
van de archaeologische vondsten 2).
De invallers uit den Ijzertijd (wij laten hier in het
midden, welke periode van den Ijzertijd beslissend is ge
weest) brachten natuurlijk hun eigen godsdienstige voor
stellingen en gebruiken mee. Aangezien deze een voor
naam bestanddeel van het openbare leven vormden en
als zoodanig aan de door hen onderworpen Bronstijd-
bevolking van hoogerhand werden opgelegd, gingen zij
niet verloren, ook al waren de „Mannen van het Ijzer”
numeriek in de minderheid. Er ontstond zoodoende een
vermenging van den godsdienst der invallers met dien
van de oudere bevolking op soortgelijke wijze als b.v. in
Griekenland bij de komst van de Doriërs geschiedde.