LUGDUNUM BATAVORUM
138
Uitvoerig hierover F. J. Dölger, Sol salutis (Münster, 19252)
Zie ook Antike und Christentum V (Münster, 1936), biz. 4 en 7.
Over merkwaardige zonnealtaren aan verdroogde waterpoelen, door
Dionysius Halicarnassensis (Ant. Rom. 1, 55) vermeld, zie Koch.
t.a.p., biz. 106.
2) Pseudo-Apulei Platonici Herbarius, IV (E. Howald en H. E.
Sigerist, Corpus medicorum Latinarum IV, Lipsiae et Berolini, 1927),
biz. 33, 26 ann.; Is. Teirlinck, Flora magica (1930), biz. 87-89.
Aangezien het zonlicht evenals het water genezende
kracht bezit en reeds door de Grieken en Romeinen als
heilbrengend werd opgevat laat zich begrijpen, hoe
Apollo zoowel de gestalte van een zonnegod als van een
brongod en zelfs regenverwekkenden god kan hebben
aangenomen. Voor een dergelijke ontwikkeling van den
Gallischen Apollo levert het Bilzenkruid een merkwaardig
argument.
De Galliërs noemden dit kruid, waaruit men thans nog
het verdoovingsmiddel scopolamine vervaardigt. Belli-
nuncium of ^eZevowTia/j,, afgeleid van Belinus of Belenus
den blinkende), een der bijnamen voor Apollo. Zij ge
bruikten het, om hun pijlen er mede te vergiftigen, doch
ook om den regenval te bevorderen in tijden van droogte.
Het plukken van dit kruid ging met veel ceremoniën
gepaard. Om het te doen regenen, doopte men een stengel
of een plant in een bron, of besproeide hem met water uit
een rivier. Naar Burchard van Worms verhaalt, waren
dergelijke ceremoniën nog in de 11de eeuw in gebruik.
Het plukken geschiedde op een zeer bijzondere manier
door een ontkleed meisje, dat door andere meisjes naar
de naastbijzijnde rivier werd geleid. Volgens de middel-
eeuwsche tooverboeken was de pluktijd tusschen 2 Juli
en 15 Augustus. Behalve de reeds genoemde magische
werking werden aan het Bilzenkruid nog waarzeggende
kracht en andere genezende krachten toegeschreven 2).