LUGDUNUM BATAVORUM
142
die met vreugde de geboorte van het licht begroet x).
Ook wordt nu duidelijk, dat de vertaling van Lugdunum
met Lichtenberg, welke steun vindt in de verwantschap
van Lugus en het Latijnsche lux licht 2), niet geheel
bezijden de waarheid was. Zelfs een zoo duistere uitleg
als desideratus mons, dat wij thans beter als „berg der
heilsverwachting” kunnen vertalen, kan als een om
schrijving van hetzelfde begrip worden opgevat. In een
te Lyon gevonden opschrift uit den Romeinschen tijd,
afkomstig van een herbergier, gewaagt deze onder aan
bieding van zijn eigen diensten, dat Mercurius „lucrum”,
voordeel, winst, verschaft, doch Apollo „salutem”,
heil3), heiland noemden de Grieken hem.
Rest nog de vraag, of de Galliërs hun heilbrengenden
lichtgod inderdaad onder den naam van Lug of Lugus
hebben vereerd. De inscripties, waarin de naam Lugoves,
x) Helgilied, aangehaald in M. Ninck, Wodan (Jena, 1935), blz.
162-163. In het oud-Angelsaksische heldendicht Beowulf (vs. 1800
e.v.) komt de raaf insgelijks als verkonder van den dageraad voor.
Zie Ninck, t.a.p. Over de raaf als licht- en heilbrenger in het alge
meen, zie H. Bachtold-Staubli, Handwörterbuch des deutschen Aber-
glaubens VII (1935-’36), kolom 427 e.v.; vgl. A. H. Krappe, Les
dieux au corbeau chez les Celtes (Revue de l'histoire des religions
CXIV, 1936, blz. 236-246). De eigenaardige vermenging van solair
en chthonisch karakter treedt ook bij de raaf naar voren, die behalve
als lichtvogel ook als vogel des doods werd opgevat. Het tweeledig
karakter van den zonnegod, dien hij verzinnebeeldde, zou misschien
nog op een andere wijze te verklaren zijn, nl. als god van de leven
brengende, opgaande zon en als god van de in het Westen, waar men
zich het doodenland dacht, ondergaande zon. Paus Leo de Groote
vermeldt het heidensche gebruik, om bij het aanbreken van den dage
raad de opgaande zon op hoogten te aanbidden. Zie Dölger, t.a.p.,
blz. 3.
2) H. Lewis en H. Pedersen, A concise comparative Celtic gram
mar (Gottingen, 1937), blz. 29.
3) C.I.L. XIII 1, 2033, aangehaald in G. Wissowa, Religion und
Kultus der Römer (München, 19122), blz. 297.