LUGDUNUM BATAVORUM
146
en een heiligdom kunnen verwachten. Het voorkomen
van dezen Keltischen naam in de kuststreek behoeft geen
verbazing te wekken, indien wij bedenken, hoe de
stamhoofden van de aan zee wonende Canninefaten, de
eerste historisch bekende bewoners van die kuststreek,
Keltische namen droegen, zooals ondermeer uit die van
Brinno en Gannascus blijkt. Wanneer wij voorts in aan
merking nemen, dat opgravingen bij Loosduinen een
Keltisch graf aan het licht hebben gebracht i) en dat in
Friesche terpen en op andere plaatsen in Nederland
beschilderde ceramiek en door geometrische ornamenten
versierd aardewerk is gevonden, hetwelk als typisch
Keltisch geldt 2), dan bestaat er geen reden, tegen de
mogelijkheid van Keltische plaatsnamen aan onze zee
kust principieel afwijzend te staan. Vooral niet, nu in den
laatsten tijd meer en meer duidelijk is geworden, dat de
Kelten een met de Germanen verwante en aan hen voor
afgaande volksstroom, afkomstig uit Zuid- en West-
Duitschland, zijn geweest. Ook de Kelten waren, ondanks
de mediterrane beschavingselementen in hun cultuur,
overwegend Noordsch 3).
De oudste vermelding van ons Lugdunum is die in het
straks nader te bespreken werk van Ptolemaeus, waarin
als eenige plaats in Nederland naast Lugdunum het oord
x) N. J. Pabon, Voorloopige resultaten van 't onderzoek naar
Bataafsche wegen en bewoning op Meer en Bosch, Ockenburgh, het
Nieuwe Slag etc. (Het Vaderland, 24 November 1934, avondblad D).
2) Zie Stampfuss, Rheinische Vorzeit (Köln, 1934), blz. 41-42;
Chr. Hawkes en G. C. Dunning, The Belgae of Gaul and Britain
(Archaeological Journal 87, London, 1931, blz. 159-335). De vondsten
in Friesland en elders vermeldt A. W. Byvanck, Voorhistorische en
Romeinsche oudheden VIII (Oudheidkundig Jaarboek 4de serie X,
Leiden, 1942, blz. 70).
3) Zie Steinhausen, Archeologische Siedlungskunde des Trierer
Landes (Trier, 1936), blz. 283 en de aldaar aangehaalde literatuur.