LUGDUNUM BATAVORUM
167
x) Zie J. Jeswiet, Die Entwicklungsgeschichte der Flora der hoi-
landischen Diinen. Diss. Zürich, 1913 (Berl. Bot. Centralblatt XXX
2 1913) en P. Tesch, in T.A.G. 1921, biz. 224.
2) N.J. Pabon, Resultaten van het onderzoek met de spade naar
den Rijnweg op Meer en Bosch, Ockenburgh en bij het Nieuwe Slag
(dit jaarboek, 1934, biz. 10-23).
eerste. Blijkens de geologische kaart vormde de duinreeks
Den Haag-Wassenaar geen breeden rug, doch een
samenstel van nagenoeg evenwijdige, smalle ruggen: één
in de lijn Haagsche Bosch-Maaldrift, een ander in de lijn
Arendsdorp-Groot Haesebroek-Oostdorp. De laatste be
zat zelf weer een uitlooper, die begon bij Voorlinden en
vandaar in de richting van Duinrel, Rijksdorp en de
Persijnpan liep. Deze tweede duinenrij is in historische
tijden gedeeltelijk door nieuw gevormde duinen over
stelpt geworden. De duinen, gelijk wij die thans tusschen
Katwijk en Monster kennen, behooren tot deze nieuwe
formatie.
Onder inwerking van klimatologische invloeden ge
raakten de duinruggen begroeid, terwijl zich in de in
zinkingen daartusschen een zeer zandig moerasveen
vormde -1)Wij moeten ons derhalve het karakter van de
kuststreek tusschen de monden van Rijn en Maas om
streeks het begin van onze jaartelling voorstellen als een
complex van betrekkelijk smalle, gemiddeld niet meer dan
600 m breede zandruggen, waartusschen zich moerassige
laagten bevonden.
Door de opgravingen van Pabon op Ockenburg en bij
Meer en Bosch is komen vast te staan, dat deze zand
ruggen, welke door hun hoogere ligging de bewoning tot
zich trokken, tevens tot verkeerswegen dienden 2). Op
grond hiervan moet onze keuze ten aanzien van de route
van Matilo naar Lugdunum zich beperken tot de boven-