LUGDUNUM BATAVORUM
186
i
J
1
I
1) Zie Byvanck, Excerpta II, no. 350. In de Middeleeuwen heette
deze weg „Mijns Heren heerstraat van Hollant in Voerscoten"
(a° 1396). Zie O ver voorde, Leidsche kerken, reg. 1451. Onder Rijs
wijk droeg hij den naam van „Breden wech” (a° 1420). Zie I. M.
Sernee, S. W. A. Drossaers en W. G. Feith, De archieven van
kloosters en andere stichtingen in Delfland (1920), blz. 227, reg. 54.
2) Deze steen berust thans in het Rijksmuseum voor Oudheden
te Leiden. Voor het opschrift, zie Byvanck, Excerpta II, no. 351.
G. Hegenitius, Itinerarium Frisio-Hollandicum (1667), blz. 106-107
vermeldt als vindplaats: „agro Vorburgano”.
3) Zie Th. Mommsen, Die Römischen Lagerstadte (Hermes III,
1873, blz. 312).
Rijswijk-Voorschoten op sprekende wijze bevestigt1).
Den 15den November 1624 werd te Voorburg een steen
opgegraven, waarop een wijdingsopschrift vermeld stond
aan den genius van het collegium peregrinorum 2). Jam
mer genoeg, is de juiste vindplaats van dezen steen niet
nader aangegeven, zoodat niet vaststaat, of hij bij Arents-
burg dan wel elders te Voorburg gevonden is, met
name in de nabijheid van den vlak bij de grens van Leid-
schendam, maar nog op Voorburgsch grondgebied ge
legen Elsberg, die omstreeks dienzelfden tijd werd afge
graven. Dit is des te meer te betreuren, omdat genoemde
steen ons een rechtstreeksche aanwijzing verschaft om
trent het bestaan van een burgerlijke nederzetting. Het
feit, dat bepaalde personen, vermoedelijk rondreizende
kooplieden, zich daar hadden aangesloten tot een colle
gium of gilde, bewijst, dat er meer moet zijn geweest dan
een militaire nederzetting alleen, aangezien alle gilden
zich met juridische noodzakelijkheid bij een burgerlijk
gemeentewezen aansluiten 3). Het opschrift levert der
halve het overtuigend bewijs, dat wij in de nabijheid
van de militaire nederzetting op Arentsburg een burger
lijke nederzetting hebben te zoeken, welke deel uitmaakte
van een afzonderlijk rechtsgebied. Deze burgerlijke neder-