x) Leenkamer no. 8.
in de rekening van 1316/17 komt men het Lavengierster-
land tegen in de Verklaring van alle des graven renten
in Noorthollant t) en voorts in de rekeningen van
1343/44, 1344/45, 1346/47, 1352/54, 1354/55, 1355/56 en
1357/58. In de volgende rekeningen zoekt men te ver
geefs naar een overeenkomstigen post. De reden hier
voor zal straks worden verklaard.
Het totale bedrag per jaar van de landhuur in die
rekeningen, waarvan aan te nemen valt, dat zij niet op
achterstallen slaan, wisselt van 1343/44 af tusschen 3 pd
5 sch. en 3 pd 16 sch. 2 d., terwijl het in 1334 op rond
3 pd gesteld is. Nu is het, juist omdat de oudste reke
ning van eenjarige huur voor het bewuste land spreekt,
niet zeker, of men de landhuur in de latere opgaven op
gelijken voet mag stellen met de andere landhuren in de
rekeningen, waarin men ongetwijfeld erfhuren of tijnsen
heeft te zien. Aangenomen dat zij met deze in aard over
eenkomen, dan is het duidelijk, dat het Lavengierster-
land tamelijk uitgestrekt moet zijn geweest. Berekend
tegen 6 sch. de morgen zou het al minstens een opper
vlakte van 10 morgen beslagen moeten hebben. Dit punt
heeft zijn belang in verband met de gevolgtrekking van
Dr. van Gelder, dat het Lavengiersterland reeds om zijn
naam alleen een bleekerij zou zijn geweest. Want heeft
men in de landhuur van het land, ten minste in lateren
tijd, een tijns te zien, zooals die van het overige grafe
lijke grondbezit in Haagambacht geheven werd, dan
staan grootte van het land en gebruik ervan als bleekerij
wel eenigszins in tegenspraak tot elkaar.
Gelijk boven aangestipt werd, verdwijnt het Laven-
diersterland met het jaar 1358 uit het gezichtsveld, voor
zoover de reeks rentmeestersrekeningen daarvan deel
HET LAVENDIERSTERLAND IN HAAGAMBACHT 39