1) Diet. gén. de la langue franchise.
2) Over het woord lavanderye zie nog De Riemer I 168 (noot s).
die met de voorstelling van haar taak als gewone wasch-
vrouw of bleekster minder goed strookt. Maar slaat
men na, welke beteekenis het woord lavanderia in het
middeleeuwsch latijn en het daarmee samenhangende
woord lavandier in het oudfransch bezaten, dan ver
schijnt deze opvatting in een minder vreemd licht. Du
Cange omschrijft de beteekenis van het middellatijnsche
lavanderia als officiumcujus est pannis ecclesiae
eluendis invigilare, dus als het ambt, dat tot taak heeft
toezicht te houden op het wasschen van de kerkelijke
gewaden, terwijl uit een door hem nader gegeven voor
beeld blijkt, dat dit ambt door priesters kon bekleed
worden (presbyter tenens officium lavanderiae). Aan
het Fransche hof was lavandier oudtijds de titel van
den ambtenaar, die belast was met het doen wasschen
van het lijnwaad van het koninklijk huis. 1Uit de ge
geven omschrijvingen blijkt ten duidelijkste, dat het was
schen niet door den lavandier zelf verricht werd, maar
dat hij deze werkzaamheid liet uitvoeren. Lavandière
komt verouderd echter voor in de beteekenis van wasch-
vrouw. 2
Hoewel er dus in deze geraadpleegde woordenboeken
niet bizonderlijk vermeld staat, dat de bediening, die het
toezicht op en de zorg voor het wasschen van kerkelijke
en vorstelijke gewaden omvatte, ook door vrouwen kon
worden uitgeoefend, geloof ik toch wel, dat dat het ge
val geweest is, althans wat het kerkelijke goed betreft.
Want in de vaderlandsche bronnen zijn ons de namen
van eenige vrouwen overgeleverd, welke laatste men
eerder onder met toezicht belaste personen zal willen
rangschikken dan ze tot de rubriek der ordinaire wasch-
44 HET LAVENDIERSTERLAND IN HAAGAMBACHT