1) G. Goy au, La Normandie bénédictine et Guillaume le Con- quérant, Revue des deux mondes, 1938, bl. 339. de voordeelen, die de bediening meebracht. De voor stelling, als zou men in dit en andere dergelijke gevallen met een ordinaire waschvrouw te maken hebben, lijkt mij niet aannemelijk. Dong men in lateren tijd naar het lavandiersterschap vooral om de stoffelijke voordeelen, die het afwierp, in vroegere, meer innige vroomheid ademende eeuwen, wijdden zich soms voorname vrouwen uit zuiver gods- dienstigen ijver aan deze bediening. Het volgende voor beeld daarvan kwam mij toevallig onder de oogen. Rid der Herluin, door zijn moeder verwant met de hertogen (dues) van Vlaanderen en levende aan het heerlijk hof van Brionne, legde, tegen de veertig jaar oud, om streeks 1034 te zamen met negen gezellen den grond slag voor een klooster. Onder degenen, die hem in zijn Godgevallig werk kwamen steunen en dienen, was zijn moeder:et il y avait sa mère, la noble fille de Flandre, qui était venue la, en servante, pour laver les vêtements des serviteurs de Dieu. 1Een lavandierster dus van hoogadellijken, ja zelfs vorstelijken bloede! Het lijkt mij overigens wel van pas zich deze van godsdienst ijver blakende hooge vrouw voor te stellen als zelf de handen uit de mouw te steken bij het beredderen van de wasch der kerk- en ordegewaden van de jonge kloos- stergemeenschap. Maar men zal wel als regel kunnen stellen, dat aan den lavandier of de lavandierster alleen het houden van toezicht bij al die werkzaamheden op gedragen was, die met het schoon- en in orde houden van kerkelijke en priesterlijke gewaden samenhingen. Dat het gewoonte was hem of haar daarvoor met bizon- dere voordeelen te begiftigen en te begunstigen, daarvan 46 HET LAVENDIERSTERLAND IN HAAGAMBACHT

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1942 | | pagina 61