TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG
93
i) Arch. Delfland, dossier no. 1962 en daarin vooral no. 8 bene
vens no. 10.
duinmeiers. Onder den laatsten naam verstond men op
zichters der grafelijkheidsduinen, aan elk van wie een
veld, d.i. een bepaald onderdeel van het wildernisdomein,
toegewezen was. De limietscheidingen dier velden kun
nen we hier verder buiten beschouwing laten. De andere
groep werd gevormd uit schutpalen, die het domein af
scheidden van de particuliere gronden ten zuiden ervan.
Het plaatsen en onderhouden van beide reeksen palen
was in handen van Delfland gelegd. Van tijd tot tijd
werden de schutpalen der graaflijkheid van wege Delf
land nagezien en van deze inspecties zijn verslagen be
waard gebleven1). In dat van 1649 vindt men opge
geven, dat paal 131 op 44J^ roede van paal 130 stond
„neffens het westslag” en paal 132 15J^ roe verder
oostwaarts „neffens het Haechsche oostelijke wagen-
slach”. Paal 133 stond noordwaarts van de galg. Deze
aanteekeningen bewijzen, dat west- en oostslag ter
plaatse ongeveer 16 roe, dus circa 60 m, van elkaar
verwijderd lagen. Wie deze oplossing aanvaarden wil,
heeft er geen belang meer bij naar een veel verder weg
liggend oostelijk pad naar het strand te zoeken of te
gissen.
Thans nog enkele woorden over den Deenenweg te
Scheveningen. Het ligt voor de hand, dat iemand, die
zich den noordelijken Haagschen Denneweg naar de
kust of naar Scheveningen loopende denkt, geneigd zal
zijn in den Scheveningschen Deenenweg het uiteinde te
zien of te vermoeden van den Haagschen Deene-, Dene-
of Denneweg. Jammer genoeg schijnt de bedoelde naam
voor Scheveningen slechts in een enkele akte bewaard
te zijn. Daarbij is het toeval nog in zooverre gunstig,