TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG
103
1) Arch. Klooster St. Maria in Galilea, inv. no. 1, fol. XXI,
11/3/1477.
2) Dr. D. Hoek, Tegenover de Leprozen, Jaarb. Die Haghe, 1939
(bl. 116-119).
3) Dr. D. Hoek, t.a.p. bl. 113-115, 118.
Dr. D. Hoek, t.a.p., bijlage II.
Nieuwe Haven of Coman Willemslaan heeft Pabon
waarschijnlijk het oog laten vallen op een particulieren
weg over een weiland, dat zich uitstrekte van het Spui
naar genoemde Laan. Voor zoover mij bekend is, blijkt
het bestaan van dien weg pas in 1477; land en weg be
hoorden toen aan het klooster in de Poten1). Hoe het
klooster er toe kwam dezen weg in 1483 tot een kade
te laten ophoogen, kan men lezen in de uiteenzettingen
van Dr. Hoek over de lotgevallen van dit gebied2).
De volgende schakel in de keten is dan de Coman
Willemslaan zelf. Dr. Hoek ziet er een onaanzienlijk,
maar noodwendig polderwegje in, waarlangs de bruikers
van het achterland tusschen Poten en Schenkwatering
van de Poten uit hun terreinen konden bereiken3). Het
wegje liep ,,opt zwytoesteynde blynt ende te niete”,
zooals een akte van 1483 het uitdrukt; het eindigde op
eenigen afstand van de Schenkwatering4). Wie zal het
met de opvatting van Dr. Hoek niet eens zijn? De be
doelde laan is slechts een uit de vele van zulke zich in
het polderland verliezende toegangs- en uitpaden, die in
de wijdere omgeving van Den Haag aan te treffen zijn.
Het daaraan aansluitende onderdeel is de befaamde
weg, die uit de Potenstraat in de wildernis gaat, de
Lange Houtstraat; de oostzij van het Plein was vroeger
een deel van dien weg. Hij ligt op de grens van den
met woningen bezetten en meer intensief gebruikten hof-
grond (met Plein en doelenterrein) eenerzijds en wat
voormaals ook nog de Koekamp heette, nl. het stuk