TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG
111
x) Fr. Leyden, Vroegmiddeleeuwsche straatwegen in Zuid-Hol-
land, Tijdschr. K. Ned. Aardr. Gen. 2/LIII, 1936, noot 41 op blz. 386.
melde Romeinsche straatwegen zegt hij: „Wat trouwens
de gevolgtrekkingen betreft, op een quasi-etymologischen
grondslag door de heeren N. J. Pabon en J. J. Schoo
dienaangaande in de laatste jaren naar voren gebracht,
zoo kan ik mij slechts zonder voorbehoud aansluiten aan
de ondubbelzinnige woorden van de meest bevoegde zijde
afkomstig (cf. S. J. Fockema Andreae in Tijdschr. v. h.
Kon. Nederl. Aardrijksk. Gen. 2/XLVIII, 1931, blz. 867
v.v., en M. Schönfeld in Nom. Geogr. Neerl. IX, 1934,
blz. 2 volg.)” 1). Maar de heer Leyden berijdt zijn eigen
stokpaardje, wat betreft den oorsprong van het wegen
stelsel in Zuid-Holland en in en om Den Haag. Wil hij
van wegen uit den Romeinschen tijd niet weten, groot
belang kent hij toe aan den aanleg van straatwegen in
vroegmiddeleeuwschen of Karolingischen tijd. Tegen
veel, wat de heer Leyden bij de uitwerking dezer theorie
ten beste geeft, meen ik grondige bezwaren te kunnen
aanvoeren. Ik heb mij echter tot weerlegging en bestrij
ding van Pabons opvattingen bepaald, al hadden bij
sommige onderdeelen ik noem bijv, den Denneweg
en den Raamweg ook uitlatingen van den heer Leyden
behandeld kunnen worden. Ik hoop later gelegenheid te
hebben het topografische werk van den heer Leyden,
voor zoover het op Den Haag en omgeving betrekking
heeft, aan een nadere beschouwing te onderwerpen.