IN DE MIDDELEEUWEN
5
I
x) Zie: Kuske, Der Kölner Fischhandel, in Westdeutsche Zeit-
schr. f. Gesch. u. Kunst deel XXIV.
2) Zie daarover dr. J. G. van Dillen: Het economisch karakter
der Middeleeuwsche stad, pag. 65 en pag. 128 en de daar aange
haalde literatuur.
3) De Noordzee-haring was voor den Amsterdamschen handel
een der hoofdproducten: Daenell, Holland u.d. Hanse im 15 Jahrh.
H. Gesch. BI. 1903 p. 12 en 31.
Hans. Urk. Buch deel V, nrs. 970-974.
6) De Haagsche brief aan Keulen van „scout, scepenen ende
andere goede luden” is niet in het H.U.B. afgedrukt; de aanhaling
is uit den brief van Brielle over dezelfde zaak.
sche vischkoopers een overwegend aandeel hadden in de
vischvoorziening van het achterland.
De vraag doet zich voor, hoever dit achterland zich
uitstrekte. Langs de Waal voer men waarschijnlijk naar
Nijmegen; daar in de Lobithsche tollijsten van dezelfde
jaren de namen van de Hagenaars niet genoemd worden,
blijkt het niet hun gewoonte te zijn geweest door te varen
naar Keulen, het centrum van den haringhandel voor
West-Duitschland x). Het is bekend, dat de Keulenaars
zelf haring kwamen halen te Utrecht, waar zij dan
wijn afleverden. Dit was reeds zoo in de dertiende
eeuw 2) en kan wellicht ook voor de veertiende gelden.
Het is daarom zeer wel mogelijk, dat Haagsche visch-
handelaars zich niet bepaalden tot de vaart naar Nij
megen maar ook een druk verkeer met de Utrechtsche
en met de ook zeer belangrijke Amsterdamsche3) haring-
markt onderhielden. Ook in de Kamper tolrol (midden
14de eeuw) worden „des Greven lude van Hollandt”
vermeld als aanvoerders van haring en andere visch.
Omstreeks 1410 zond Keulen 4) brieven met klachten
over verpakking en het zouten van de „corfharing”
„dat si den corfharinck ende den buckinck niet so goet
en vinden onder of midden als boven” 5) aan Brielle,