GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP
189
3 Mei 1783 weergalmt het in de Deux Volontés:
1) Arch.
2) Arch.
v. Hog. 50. G. K. Dagboekaant.
v. Hog. 113. Gedichten.
Bylandt voelt aangetrokken, is dat toch voornamelijk
omdat zij „int leelijke naar Henriette lijkent”. x) De
liefde, maar vooral de teleurstelling inspireerde Gijsbert
Karei tot versmaten, een dichter was hij echter niet, al
meende hij het ook wel te zijn.
In Januari 1783 ziet hij reeds op de dwaasheden van
een „verre" jeugd terug.
„Vervoerd van drift in mijne jeugdedagen
Beminde ik eene aanbiddelijke maagd.
Zoo waande ik haar want aller mannen harten
Bekoord’ haar minlijk oog, haar zagt gelaat.
Dog haast geleerd bij droevige ondervinding,
Erkende ik dezer vleiaars minne, 't was
Een schijn, een zoete praat, van weinige uuren,
Een tol dien eigenliefde aan schoonheid brengt.
Zelvs haare minne, die mij dwaas en lustte,
Om die ik peinsde daags en waakte nagts,
Haar, mijne hoop in naare en blijde stonden,
Begaf al haare aanlokking, als ontbloot
Van haare nietige bevalligheden,
Dit hart gemeen en wispelturig bleek." 2)
25 Jan. 1783.
„C’est un ange du ciel descendu parmi nous
C’est un coeur du vulgaire, il n’est point fait pour vous.
Quoi, ses tendres regards n’embrasent point ton ame?
Ces regards sont trompeurs, indignes de ta flamme.
N’as tu pas vu son coeur s’ouvrir a ton amour?