EEN JEUGDLIEFDE VAN
190
En nog op zee, op weg naar Amerika klinkt het op
Klopstock’s „wijze”:
Hélas, mes sens trompés ont cru le voir un jour.
Un foible effort encor suffiroit pour lui plaire.
Non, je ne trahis point mon premier caractère,
Rebelle, vas la voir et trembler sous ses lois.
Son aspect m’éblouit, je guéris a sa voix,
Des accents de l’amour sa voix est susceptible
A ces accents trompeurs mon ame est insensible
Connois le vrai bonheur, les plaisirs, les amours
Jeune homme, a la vertu consacre tes beaux jours.” 1)
„Dagt ik om LI, die ik zo teder beminde,
LI, die zo waard, en zo onwaard, LI betoond hebt,
U een peinzaam raadsel voor mijne zinnen,
Welken niet droegen dien kamp;
LI, die natuur ziel in het oog, in de houding
Gratie gaf, die zij mildrijk der aanlokking
Gordel schonk, door allen in waan bezeten.
Eigen voor immer aan LI.
Zweefde het bosch, waar ik het eerst U ontmoette,
Weer voor mijn geest, en de hoop, die in mij bloeide,
Ach! en mijner zalige hoop verdwijning,
Als in den morgen een droom.
Duister en woest voelde ik het dan in mijn boezem
Stormen, ik zag de natuur aan, en ontvlood haar,
Vlood den omgang aller, en mijner rouwe
Traanen versmoorde ik alleen.” 2)
1) Arch. v. Hog. 113. Gedichten.
2) Ibidem.