GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP
191
Arch.
Hog. 113. Gedichten.
Zuiverder en pretensieloozer, meer op de „wijze" van
Bellamy, al noemt Gijsbert Karei dezen inspirator niet,
herinnert hij zich zijn lange wandelingen, droomend over
zijn liefde:
Charles qui étoit gai je crois du pressentiment
du bonheur dont il va jouir en la revoyant, quoique
sur eet article il soit cruellement retenu vis a vis de
moi, en dat is tog geen bewijs van vertrouwen in mij
respect comme mere, mais non tendre confiance
comme amie Mais cela viendra, il n’y a pourtant
Voor de moeder was het niet gemakkelijk afstand te
doen van haar toekomstdroom. Zij had den zoon zoo
opgewekt naar Rosendaal zien gaan, hoewel hij haar
steeds minder in vertrouwen was gaan nemen.
Minne
„Gun mij zagte rust aan koele wellen,
Waar terwijl de zonne brandt
Elzentakken overhellen
Op een groenen rand.
Ongestoord in zoete droomerijen
Zwerve ik door een bosch en hoor
Zomerlugtjes speelemeien
Alle blaaren door.
Zij, gezellin dier eenzaame stonden,
Zij, die mijne inbeelding ziet,
Zij gezogt en nooit gevonden,
Woont ze op aarde niet?” x)