het gedrukt Exemplaar des Gezel-
hun daad trachten
NATUURKUNDIGE MAATSCHAPPIJ DILIGENTIA 199
„Fiat insertio van
schaps,
en wierd hetzelve door alle de Heeren getekend; welke
elkander feliciteerden dat zij hunne hoop om eens een
dergelijk Gezelschap in stand te zien, thans zoo verre
vervuld zagen, met toewenschinge, dat hunne pogingen
verder met goed gevolg mochten bekroond worden.”
Mij dunkt, dat als deze vier mannen hedenavond in
ons midden hadden kunnen zijn, zij tevreden geweest
zouden zijn, dat hun streven anderhalve eeuw later her
dacht zou kunnen worden in een eigen gebouw, onbe
zwaard bezit der Maatschappij.
Als wij de diepere drijfveren van
op te sporen, moeten wij m.i. uitgaan van de gedachte
van Locke, later door Hume zo sterk verdedigd, dat alle
wetenschap op ervaring berust, die door de zintuigen
tot ons komt. Nihil in intellectu quod non fuerit in sensu,
was de spreuk en daarom vestigden zij zo de aandacht
op het proefondervindelijke, terwijl zij tevens van wijs
begeerte spraken.
Direct werd door de vier oprichters, van wie wij den
toen 25-jarigen Alsche wel als den auctor intellectualis
mogen beschouwen, uitgenodigd om lid te worden:
Arnoldus van de Laar, Med. Doet. Van de oprichters
bedankte vrij spoedig Fallot, zodat er slechts drie van
de vier langer lid bleven: Alsche bleef lid tot 1805,
Covijn ter Bruggen tot 1810 en van Buren zelfs tot 1822,
alle drie tot hun dood ijverige bestuurders van hun Ge
nootschap!
In de oprichtingsvergadering werd tevens vastgesteld
de vorm van de brief waarbij aan de „nieuw verkoren
leden” mededeling werd gedaan van hun benoeming tot
lid van „het Gezelschap ter Beoefening der Proefonder
vindelijke Natuurkunde”, het formulier der quitanties