GREPEN UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE
200
voor
werd gearresteerd en de vorm welke de oproepen
de vergaderingen moesten hebben. Deze luidde:
„Vergadering van het Gezelschap der Proefondervin
delijke Natuurkunde, ten huize van den Heer Alsche,
Vrijdag den
des avonds ten zeven uuren,
op de gewone boete.”
Men ziet, dat de naam Diligentia toen nog niet be
stond en men kijkt onwillekeurig wat vreemd op bij die
boete! Wij komen hierop aanstonds terug.
Onder Natuurkunde werd, volgens art. 6 van de
Wetten, verstaan: ,,de Natuurkunde, de Scheikunde,
Wis-, Sterre- en Aardrijkskunde, Bouw-, Zeevaart- en
Krijgskunde, Natuurgeschiedenis en Natuurkunde des
Menschelijken Lighaams, doch geen Ontleedkunde en
Heelkunde op versche Cadaveren.”
Tevens werden op dien 17en Sept, vastgesteld de
Wetten voor den Knegt, die „ten dage der gewoone
vergaderingen des morgens bij de werkende Leden en
den Secretaris zal moeten rondgaan om te vragen of er
iets van hunnen dienst zij.” Hiervoor en voor zijn andere
werkzaamheden werden hem toegekend vijf en twintig
gulden 's jaars. Tot knecht werd benoemd Robert of
I. Besan^on op voorwaarde „dat er geen termen waren,
dat de Leden, behalven hunne contribution en boetens
verdere eenige fooyen zouden geven, terwijl aan de
Domestiquen van den Heer Alsche, jaarlijks een douceur
van 7 guldens werden toegelegd.” Dit omdat de knecht
gevraagd had of er ook fooien bij zouden komen, wat
men brutaal vond.
Ook hier horen wij weer van de boeten en het is zaak
dit punt even na te gaan: in de eerste plaats moesten
de werkende leden de vergaderingen bijwonen, tenzij
„wegens indispositie” of andere geldige redenen.