NATUURKUNDIGE MAATSCHAPPIJ DILIGENTIA 235
hebben voor de natuurwetenschappen, zij zullen m.i. op
den duur het publiek van Diligentia moeten vormen.
Hiernaast zal, naar ik hoop, altijd aan enkele enthou
siaste leerlingen van de hoogste klassen van H.B.S.-B en
Gymn.-B gelegenheid worden geboden om de voordrach
ten bij te wonen. Als men in die ontvankelijke periode
een beroemd onderzoeker zelf kan horen spreken over
zijn resultaten, kan zo iets beslissend zijn voor een be
paalde levensrichting.
De wetenschap ontwikkelde zich in de laatste jaren
zo, dat het steeds bezwaarlijker wordt om leken hiervan
een goed denkbeeld te geven, terwijl het voor geschool
den steeds moeilijker wordt om de „bijvakken” bij te
houden. Toch zijn wij allen wel overtuigd, dat alle
natuurwetenschappen een éénheid vormen en dat men
het contact met de nevenvakken niet mag verliezen. Aan
onze sprekers wordt gevraagd hun voordracht zo in te
richten, dat zij aan de vakgenoten iets nieuws brengt en
dat zij tevens begrijpelijk is voor niet-vakgenoten. Wil
men aan deze zware eisen voldoen, dan zal men aan het
publiek ook hogere eisen moeten gaan stellen, zeker die
van H.B.S.-B of Gymnasium-B. Dit is de algemene
grondslag, waarop de vakstudie wordt opgetrokken en
dit lijkt dus een geschikte basis.
Als wij nagaan hoe de wetenschap in de verstreken
150 jaar en zelfs in de laatste 50 jaren veranderd is,
wordt het nog duidelijker: Voor 150 jaren was de atoom
theorie er nog niet, de emissietheorie van Newton heerste
nog vrijwel onbeperkt, de vergelijkende anatomie begon
zich te ontwikkelen, de celleer moest nog een halve eeuw
op zich laten wachten, in de geologie was de katastro-
phentheorie nog gloednieuw, van de lagere organismen
begon men juist de grotere te onderzoeken en van de
kleinste wist men niets meer dan Leeuwenhoek, terwijl