DE RAAMWEG EN DE OUDE GRENS 30 ben van nog eens op de zaak terug te komen, ware het niet, dat Pabon ook na de bestrijding van Fockema Andreae bij zijn zienswijze was blijven volharden. Van dat standpunt legt de inhoud van het hoofdstuk Topo grafische Bijzonderheden in een bijdrage in Die Haghe van 1936 ondubbelzinnige getuigenis af. Hij spreekt daarin o.a. uit, dat hij „uit kracht van andere overwegin gen en op grond van andere gegevens” tot het vaststel len van den zelfden weg gekomen is, dien hij reeds in 1927 gereconstrueerd had. Van eenigen weerklank op de opmerkingen en bezwaren van den heer Fockema Andreae bespeurt men in het artikel van 1936 geen zweem. Als Pabon het gekend heeft en het ligt toch in de rede bedenkingen van zoo deskundige zijde niet losweg over het hoofd te zien dan kan de heer Fockema Andrese het zich met die enkele, zoo even vermelde uit lating van Pabon voor gezegd houden, dat zijn opmer kingen en bezwaren ontoereikend waren om ook maar de geringste wijziging in diens inzichten te weeg te brengen. Hoe het overigens gesteld staat met die andere over wegingen en gegevens, waarover Pabon het in 1936 heeft, daar kom ik in deze bijdrage nog nader en breed voerig over te spreken. Een en ander heeft er mij toe gebracht de argumenten van Pabon voor het samenvallen van zijn Romeinschen weg met de grens tusschen Wassenaar en Haagambacht en met den Raamweg opnieuw onder de oogen te zien. De uitkomsten van dat onderzoek bied ik den lezer in de volgende regelen aan. Alvorens mijn bezwaren tot uiting te brengen is het dienstig in het kort Pabons betoog weer te geven. Daarbij zal dan bijzondere aandacht geschonken worden aan de punten en argumenten, die verband houden met den Raamweg en de bovenbedoelde grens. Het stuk van

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1943 | | pagina 38