TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG 59 Molen eigendommen van circa van Huibert Wou- De lengte van het Huibert Woutersz’s laantje bedroeg van zijn zuid- tot zijn noordeinde 95 roeden of 358 m, dus iets meer dan i/s km (A. A. J. Meylinck, Geschiedenis van het Hoogheemraadschap van Delfland, 1847, bijl. no. 2). 2) I 1863 bl. 22. het kaartje bij den legger van 1670 het eigendom van de nazaten tersz eindigde 1). We behoeven ons echter niet bij de elkaar aanvullende gegevens van de uitspraak van het Hof van 1656 en van de kaart van 1672 te bepalen om aannemelijk te maken, dat er geen gemeenschappelijke grens in de zeeduinen bestond. De twee volgende aanhalingen uit ambtelijke stukken laten m.i. in dat opzicht aan duidelijkheid niets te wenschen over. Vooreerst vindt men in de Mededee- lingen van de Vereeniging ter beoefening der geschie denis van 's Gravenhage een bericht van deskundige hand over de begrenzing van Haagambacht, waarin men leest 2„Inde portefeuille van Halma no. 72, berustende op het Ministerie van Oorlog, vindt men eene door den controleur en landmeter Johannes van Rooije, in 1765 en 1766 gemaakte beschrijving der grenzen van Haag ambacht. Daaruit blijkt, dat die grenzen waren van den Raamweg tot en langs de Grafelijkheids duinen (dus met uitsluiting van Scheveningen), west op achter Segbroek tot het ambacht Monster, door Loosduinen tot vier voet in de Nieuwe Vaart, en de geheele Lozerlaan tot den van West-Escamp”. Het is onnoodig de grens verder te vervolgen. Dan deelt de zelfde schrijver nog mee, dat volgens de Costume van den 20sten Eebr. 1609 (waarbij hij ver wijst naar De Riemer II Costumen bl. 71) burgemeester en schepenen destijds vroegen naar ,,’tgund men eygent- lyke noempt Haeg ende Haeg-Ambagt”. Er werden ge-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1943 | | pagina 70