TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG 77 De vraag, of de zeeduinen, dus het jonge duinlandschap, in Romeinschen tijd reeds aanwezig waren, zal verderop in deze bijdrage nog kortelijk aangeroerd worden. Het begrip wildernis vervult dus in de vergelijking een belangrijke rol. Bij beide wegen komt een wildernis in het spel. Heeft de vergelijking eenige waarde? De vol gende beschouwing moge daarop ten antwoord strekken. Men mag aannemen, dat in den Romeinschen tijd al het land benoorden en bewesten Arendsburg tot aan zee één groote ononderbroken wildernis vormde: wildernissen der binnenduinen, wildernis der zeeduinen 1wildernis sen van de tusschenliggende veenstrooken. Een of ander bewoond punt hier of daar op de klingen of geestgron den zal aan het geheel dier wildernis niet veel afbreuk gedaan hebben. Wildernis is bijv, in het dorp Scheve- ningen misschien de meest voorkomende belending in de transportakten uit vorige eeuwen. Heeft men bezwaar tegen het in het veld voeren van Scheveningen wegens zijn aard als visschersdorp, dan kan er op gewezen wor den, dat nog in Albrechts en dus zeker in vroeg-Ger- maanschen tijd het begrip wildernis verbonden kon zijn met dat van beweiding. De gers- of grashuren, die bijv, onder Albrechts regeering door partikulieren voor het drijven van vee in ’s graven wildernis betaald werden, toonen dat duidelijk aan. Ook op het drijven van varkens in het Haagsche Bosch kan in dit verband gewezen worden. Voorloopig vergenoeg ik mij daarom met deze opmerking, dat van een Romeinschen weg, die van Arendsburg binnen een sector ZW-N-NO de wildernis inliep, onmogelijk de richting aangegeven kan worden, die hij uit leidde noch tot hoever hij zich uitstrekte. Geheel anders staat het daarentegen gesteld met den in de wildernis voerenden weg uit de akte van 1392.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1943 | | pagina 89