i
TUSSCHEN WASSENAAR EN DEN HAAG
81
t
zijn Romeinschen weg
onderstelling, evenals dat hij door het hedendaagsche
of langs het middeleeuwsche Den Haag geloopen zou
hebben. In Pabons gedachtengang is het van veel belang,
dat men zijn Romeinschen weg, volgens hem Denneweg
geheeten, met behulp van de beteekenis van een Ger-
maansch woord dene of denne, d.i. beboschte (duin)-
vallei, kenmerken of beschrijven kan als den weg, die
naar de wildernis (der beboschte valleien) voert. Want
zonder die qualificatie van wildernis schiet er voor zijn
vergelijking niets over. Moet dit samenbrouwsel als van
gelijke waarde beschouwd worden als de zakelijke be
lending in de akte van 1392? Ik ontken het ten sterkste.
Maar bovendien, als Lugdunum Batavorum het eind
station geweest is aan dien weg, dan zal men allicht van
hem gesproken hebben als van den weg naar Lugdunum.
Een voorbeeld ter vergelijking vinden we vlak bij de
hand. De verbindingsweg tusschen Den Haag en Sche-
veningen leidde het verkeer eerst over binnenduinen en
verder door de zeeduinen, maar als die weg in de ge
schreven geschiedenis opduikt, blijkt hij niet betiteld te
worden als de weg naar de wildernis, doch wel als de
weg, dien men naar Scheveningen vaart, rijdt of gaat.
Als men in 1° even feitelijk wilde zijn en schreef: de
Romeinsche weg voerde naar Lugdunum, een in zijn
soort veel aannemelijker bepaling van het eindpunt in
dezen warklomp van onwaarschijnlijkheden, dan viel de
geheele opzet in duigen. En als men tegelijkertijd met
deze verandering in 1 nu eens in 2° zette: hij voert
naar het Voorhout, dan was meteen bewezen, dat Lug
dunum op het Voorhout gezocht moest worden! Men
ziet, dat de methode elastisch genoeg is om er elke uit
komst en daaronder van de fraaiste, die men zich denken
kan, mee te bereiken!
Pabon heeft ten aanzien van