Eerst in 1816 zijn de „buurten” opgeheven onder dank
betuiging aan dekens en hoofdlieden voor hun getrouwe
menigvuldige diensten aan de stad betoond en in de
plaats van de buurten kwam de verdeeling van de stad
in 22 wijken, die den doorsneê burger onzer stad, niets,
maar dan ook niets zeggen.
In verband met de wrijving tusschen de officianten
van de Generaliteit en de Hofbuurt, de aanleiding van
dit opstel, mag ik niet nalaten een en ander aan te stip
pen van het begraven der overledenen in de buurten,
aangezien de meeningsverschillen juist het dragen der
lijken betroffen. Het begraven was niet alleen een plicht
der buurten, maar werd ook als een recht beschouwd,
n.l. in zooverre, dat de buurten niet toelieten, dat an
deren zich met die taak belastten.
De buren oefenden hun begraafplicht uit door de
overledenen ten grave te dragen en door hen grafwaarts
te begeleiden. Zou men verwachten, dat het begeleiden
van de dooden aan den vrijen wil van de buren was
overgelaten, dan komt men bedrogen uit, want op het
wegblijven van een begrafenis stond in verschillende
buurten een boete! Wat de plicht van het dragen betreft,
gold als regel, dat elke buur, in vele buurten ook de niet-
inleggende, gehouden was dit op zijn beurt te doen,
tenzij hij ziek was of uit de stad; de inleggende buren
waren degenen, die voor den gemeenschappelijken maal
tijd bijdroegen. In enkele buurten waren personen boven
de zestig en beneden de zestien of achttien jaren even
eens vrijgesteld. Er waren evenwel nog andere catego
rieën van vrijgestelden. Zoo behoefden volgens de buurt-
brief van de Hoogstraat niet te dragen „de gebuyren
ten weerszijden, soo dimmende als dalende, in den rouwe
des overleden huys gebeden”, alsmede, „de dan jegen-
woordelijck dienende oft gediend (hebbende) heeren
VAN BURGER- EN SCHUTTERSDIENSTEN
101