VRIJDOM VAN OFFICIEREN GENERALITEIT 104 oude tijden af, Burgerij, van te van Het spreekt van zelf, dat vele inwoners van den Haag getracht hebben zich de later zoo onsociale rechten der suppoosten aan te matigen, hetgeen, met de bevoorrech ting der echte suppoosten, het Haagsche Stadsbestuur veel van zijn prestige en ook van zijn inkomsten heeft ontnomen, als heeft dan de „Sociëteit” een groot aantal twistpunten tot oplossing weten te brengen. Om nu op de buurten terug te komen, de suppoosten behoorden uiteraard ook niet tot de buren en zij zullen zich ook wel ietwat boven het burenverband verheven gevoeld hebben, men kan dat zoo uit alles aanvoelen. Vandaar, dat zij zich aan de buurtverplichtingen wisten te onttrekken, soms zelfs op tamelijk goede gronden en vandaar het schriftuur, dat schrijver dezes inspireerde en dat, blijkens een aanteekening in handschrift van dien tijd op de achterzijde, was een Memorie rakende den vrijdom van de officianten van de Generaliteijt van bur ger en schutterdiensten, gedateerd 1750. Het stuk begint met een korte inleiding, luidende: „De Officianten van de Generaliteit zijn van altoos vrij geweest van de Schutterij en zijn in de Buurten, en vervolgens ook van het dragen van Lijken. Het is nu en dan wel gebeurt, dat men de- selve tot het een ,of ander heeft willen constringeeren, doch soo draa zulx is gekomen ter kennisse van Haar Hoog Mogende, hebben deselve sorg gedragen, dat hun ne Bedienden ongemolesteert gelaten wierden, en hebben de Heeren Gecommitteerde Raaden van Holland daar toe de ordres gelieven te stellen. Onder de Exempelen tot bewijs van het geene voors- zeght is, zijn de volgende.” Blijkens het slot, dat ik later in zijn geheel zal aan halen, heeft deze memorie hoogstwaarschijnlijk gediend tot voorlichting van stadhouder Willem IV, als hoofd

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 118