118
Hij zal dat des te gereeder hebben gedaan, wijl, juist in
1604, de magistraten van Haarlem en ’s Gravenhage, in
gemeen overleg, een verordening hadden vastgesteld voor
het wagenveer tusschen beide steden.
Een Leidsch student over reizen per wagen of per schuit.
Dat men overigens per schuit niet altoos voor zijn
genoegen reisde, kan men lezen uit bewaard gebleven
brieven van een Leidsch student, Samuel Bacher, die in
1604, zoowel op 21 Mei, als op 7 December op de Haar
lemmer Meer en in de buurt van Leiden, verscheidene
malen in levensgevaar verkeerde. Na de laatste ervaring
berichtte hij aan zijn zuster: ick sal mij altijt wel wachten
op een ander tijt in sulcken stormenden tegenwint t’seyl
te gaen. Liever hadde ick te lande een pondt groot te
verrijden". 3) Later benutte hij dan oo meer den veer-
wagen.
wagen tusschen beide steden. Volgens Bouricius1) be
gon dit verkeer pas in 1668, maar Overvoorde2) geeft
als jaar van aanvang 1660 en is er vermoedelijk dichter
bij. Misschien heeft eerstgenoemde echter aan veerwa-
gens gedacht, die vaak postwagens werden genoemd,
zooals men straks zal zien.
In een waterrijk gewest als Holland reisde men liefst
per schuit. Het ging langzamer, doch kostte minder. En
de landwegen waren erbarmelijk slecht.
VAN HAAGSCHE POSTWAGENS
1) Mr. L. G. N. Bouricius. He publiek vervoerwezen van
den Haag in de 19e eeuw. („Die Haghe” Jaarboekje 1909).
2) Mr. Dr. J. C. Overvoorde. Geschiedenis van het Postwezen
in Nederland vóór 1795. Biz. 372.
3) Zie: Brieven van Samuel Bacher in het archief van de
Thysius-bibliotheek te Leiden.