IN DE XVIIe EN XVIIIe EEUW
119
en 2
17 pond, op overtreding mede schor-
Klaarblijkelijk liet de wijze, waarop de Haarlemsche
en de Haagsche voerlieden tot dusver in het onderling
verkeer voorzagen, heel wat te wenschen over. Luistert
maar even naar den considerans der verordening 1): „AL
soo daghelijcx hoe langer hoe meer, bij experiente be
vonden wort, dat op de waghens rijdende ende keerende
tusschen de stadt Haerlem ende s’ Gravenhaghe, mits
gaders op t’aennemen vande vrachten ende loonen van
dien, seer groote insolentien, ongheschicktheden ende
onbehoorlijcke feyten, bij den respectiven Voerluyden
ende Waghenmeesters ghepleeght ende aengherecht wor
den; Tenderende deselve moetwillen niet alleen tot seer
grove ongherief ende verachteringhe, jae onghelucken
vanden Passagiers ende reysbare persoonen, maer oock
mede tot schandale ende oneere van de Magistraten.
Ende dat hoochnoodich is daartegens ende andere on-
ghevallen in tijts te worden voorsien. So ist dat mijn
Heeren den Schout, Burghermeesteren ende Regierders
der stadt Haerlem, mitsgaders van s’ Gravenhaghe te
samen,” enz. enz.
Deze oude Haagsche verordening is te uitvoerig en
ook te breedsprakig om hier te worden opgenomen. Ik
zal trachten den belangwekkenden inhoud bondig weer
te geven. 2)
Art. 1 verbiedt allen wagenmeesters op het veer te
rijden, tenzij voorzien van een door de magistraat ver
leende acte.
Art. 2 bepaalt hetzelfde voor hun knechts.
Art. 3 stelt, in samenhang met de reeds' bij 1
bedreigde boete van
sing voor 1 jaar.
x) Gem. archief Leiden, Secretariesarchief na 1574, no. 2132b.
2) Het gebruikte oorspronkelijke stuk is een gedrukt Haar-
lemsch exemplaar.