IN DE XVIIe EN XVIIIe EEUW 121 sonen een wagen voor zich begeeren. In het eerste geval betaalt men per persoon 24 st. Een koffer kost 10 st, andere bagage, die niet onder de banken kan, naar ad- venant. In het tweede geval betaalt men te samen zes gulden; bagage vrij. In het derde geval kan men met den voerman een accoord zien te maken. Hij mag echter niet meer in rekening brengen dan zes gulden, bagage inbegrepen. Art. 16 waarborgt in elke der beide steden aan de eigen voerlieden de voorkeur tot 2 a 3 uur 's middags. Ze moeten echter de reizigers uiterlijk om 9 uur in de plaats van bestemming brengen. Zoo niet, dan mogen deze de halve vracht korten. Art. 17 geeft dan verlof aan de voerlieden der andere stad, om, na dat tijdstip, vrachten terug aan te nemen, mits den weg in zes uur rijdende, tenzij de pasagiers zelf anders begeeren. Wanneer vóór 3 uur toevallig geen voerman-inwoner op het veer aanwezig is en wel een collega uit de andere stad, dan mag deze vrachten aannemen, aldus art. 18. Art. 19 eischt, dat degenen, die een wagen bestellen, op den aangegeven tijd aanwezig zullen zijn. Zoo niet, dan is de voerman niet meer verplicht te rijden, terwijl men hem toch de halve vracht moet betalen. De voerman echter, die te laat voorrijdt, beloopt 6 ponden boete. Extraordinaris tochten, blijkbaar ten behoeve van de Haarlemsche gedeputeerden ter dagvaart van de Staten van Holland, worden beloond zooals tot dusver gebrui kelijk, zegt art. 20. Eigenaardig is art. 21. Het gebiedt den voerlieden, die Haarlem uit- of binnenrijden, naast den wagen te loopen, zoolang zij binnen de poorten zijn. Zij moeten den wagen „sachtelijcken, sonder draven” doen gaan. Anders ver beuren zij een boete van 3 ponden „Heeren-gelt”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 136