IN DE XVIIe EN XVIIIe EEUW 131 I postwagens wordt geexerceert.” De familie Suermont de Bas, die te Haarlem woonde, gebruikte het posthuis ook als buitenplaats. 1) Mededeeling van den Heer Gem. archivaris van Leiden. Zie bijgevoegde teekening ontleend aan de oudste kadastrale kaart (1830-1835). Het gearceerde perceel aan de Trekvaart was het huis van den tolbaas, het andere behoorde tot het poststation. Voor de woning stonden waarschijnlijk linden. Perc. 349 was denkelijk een weide voor de paarden. In een gerechelijke acte van Nov. 1689 (arch. Sassenheim no. 7 A.R.A.) was sprake van de „Heerenbrugge", waarbij het bezit ligt van de „Directeurs van de Postwagens, rijdende tusschen Amsterdam en den Haghe.” huizinge met stalling, enz., bij de brug over de Leidsche Vaart, onder Sassenheim. Later ontmoet men die halte als „Postbrug”. J) Wie zeker wilde zijn van een goede plaats, kon aan het kantoor te Amsterdam, of te 's Gravenhage de volle vracht tot bij Leiden, resp. Den Haag, of tot Haarlem, resp. Amsterdam betalen, of het bedrag opzenden. Van Haarlem tot Leiden kostte 2 gld, 2st. Boven de vermelde vrachtprijzen kwam nog het „Passagiegeld”, een provin ciale retributie. Dank zij die Ordres weten we nu al heel wat over de uitvoering van den dienst, zoomede over hetgeen de rei zigers hadden te betalen. Maar weinig of niets omtrent de zorgen voor veiligheid en gemak der gebruikers en aangaande rechten en verplichtingen van passagiers en personeel. Heeft de overheid er aanvankelijk op gerekend, dat de ondernemers, uit eigenbelang, wel zouden trach ten de reizenden zooveel mogelijk te gerieven? Daartoe bestond zeker eenige aanleiding; immers men ziet uit de Ordres, dat een aanmerkelijk deel der clientèle zal heb ben bestaan uit voor den Hove van Holland procedee- renden; uit menschen dus, met wie men het gemakkelijk aan den stok kon krijgen. Maar het kan ook zijn, dat de magistraat in 1660 niet oirbaar heeft gevonden scherpe

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 147