-f'l
132
VAN HAAGSCHE POSTWAGENS
1666 op
Gem. arch. ’s-Gravenhage. Db. 75 No. 32 en 36.
eischen te stellen in een octrooi, verleend aan een zoo
aanzienlijk en invloedrijk man als De Veer. En ten slotte
kenden de beheerders natuurlijk de bepalingen, welke
golden voor de andere verkeersdiensten, zoodat zij die
wel als minimumvoorschriften zullen hebben nagevolgd.
1666 op het Kleine Wagen-
van 1668 voor de voer-
Haagsche ordonnantie van
veer en Ordre Provisioneel
lieden van alle Haagsche veeren.
Dit brengt ons weer op het terrein van de voertuigen
der wagenveeren. Juist in de jaren 1666 en 1668 hield
de magistraat van ’s-Gravenhage zich druk bezig met het
verkeer. Nadat zij in eerstgenoemd jaar een ordonnantie
voor het Kleine of Delftsche Veer had gearresteerd, gaf
zij in 1668 een soort codificatie in den vorm van een
Ordre Provisioneel, waarnaar de voerluiden en derzelver
knechts, rijdende op alle van Den Haag uitgaande vee-
ren zich voortaan behoorden te gedragen.1).
De Ordre Provisioneel trok de regeling van
het wagenverkeer voor en over Delft niet in, maar de
andere toen gemaakte bepalingen nam zij vrijwel alle
over. Zij beheerschte dus het overige wagenveerwezen.
Daar die regeling, hoezeer voorloopig, ruim 130 jaren
van kracht is gebleven, moge daaruit wat worden mede
gedeeld.
De ordonnantie van 1666 noemt het woord „postwa
gen” niet. Zij onderscheidt alleen „overdekte” en „open”
wagens en spreekt eenmaal van „koetswagen”.
Zij bepaalt den prijs voor een overdekte wagen naar
Delft voor 1 t/m 4 personen op 22 st; voor 6 personen
op 26 st. Een open wagen kostte resp. 18 en 20 st.