Wilde men van Den Haag door Delft op het Rotter-
damsche schuitenveer rijden, dan betaalde men 6 st. toe
slag. Het overige meen ik te kunnen laten rusten, daar,
zooals gezegd, de Ordre Provisioneel van 1668 het, in
hoofdzaak, herhaalt.
In deze regeling trekt allereerst de aandacht, dat art.
1 onderscheid maakt tusschen dienst bij open resp. be
sloten water. De redactie wettigt m.i. echter twijfel, of
dat onderscheid geldt voor alle veeren dan wel uitslui
tend voor dat op Leiden. Het bepaalt nl. dat, voor een
afgehuurde wagen, hetzij alleen naar Leiden, hetzij heen
en terug, bij open water moet worden betaald vijf gulden;
bij vorst, wanneer de jachtschuiten niet kunnen varen,
evenwel slechts 3 gld. 10 st. voor een of twee personen;
4 gld. voor 4; 4 gld. 8 st. voor 5 personen en voor ieder
persoon meer 8 st. extra. Dan volgt: ,,Soo wanneer nae
de Kloeke twaelf geen Leytsche wagens op het Veer en
sijn, soo sal voor een afgehuyrde wagen betaaldt werden,
van een tot vier personen 5 gld., en ieder persoon meer
8 st. meer”, enz. Na het tarief voor afgehuurde wagens
heen en weer, komt de opgaaf voor „vergaderde vracht
wagens”, waarmede vermoedelijk de „postwagens” van
het veer bedoeld zijn. De prijzen zijn hier: „voorwaerts in
de Back ieder 18 st.; achterwaarts rijdend ieder persoon
16 st.; voor oft achter in de Wagen ieder persoon 12 st.”
Daarna volgen regelingen betreffende de prijzen in
het verkeer met Haarlem, Amsterdam en Alkmaar, waar
bij uitsluitend onderscheid is gemaakt tusschen afge
huurde en vergaderde wagens. Evenals bij die naar Lei
den het geval was, richtte zich het tarief der eerste naar
het aantal hurende personen, dat der tweede naar de
plaats in het voertuig. Zoo kon men met z’n vieren een
wagen op Amsterdam huren voor 12 gulden, met z’n
zessen voor 14 gld. Voor ieder persoon meer kwam er
IN DE XVIIe EN XVIIIe EEUW
133