136
VAN HAAGSCHE POSTWAGENS
Gem. Arch. ’s-Gravenhage, O.a. 87
res. 21 April 1701.
Ook in de Ordre Provisioneel treft men het woord
„Postwagen” niet aan. Dit diende destijds vermoedelijk
alleen ter aanduiding van de voertuigen der onderneming
van De Veer. Van wagens dus, die op vaste uren ver
trokken en aankwamen, en waarvan ieder kon gebruik
maken, die de vastgestelde vracht betaalde.
Maar het lag voor de hand, dat men dien naam mede
ging toepassen op de afgehuurde wagens dier onder
neming. Deze echter verschilden in aard niet veel van de
afgehuurde veerwagens en toen, later, de „vergaderde”
veerwagens op vaste uren gingen rijden, zal het begrip
postwagen nog ruimer zijn genomen.
een wagen gekettingd, dan mocht hij dien niet meer vrij
geven zonder vergunning van de burgemeesters.
De Ordre beschermde de Haagsche voerlieden almede
tegen concurrentie van Amsterdamsche confraters, die
vrachten naar Delft hadden gereden en dan op hun weg
terug nogal eens trachtten uit Den Haag vrachtjes te
snorren. De Ordre verbood hun kort en goed, met ledige
rijtuigen door Den Haag te komen.
Octrooi voor een postwagen op Breda, enz. in 1701
verleend.
De Haagsche magistraat heeft nog eenmaal, in 1701,
octrooi verleend voor het oprichten en onderhouden van
een dienst als die van De Veer en zijn opvolgers. De
Goudsche regent Ten Ham, had, met enkele anderen,
eenrequestterzakeingediend. Het betrof een postwagen
onderneming van Den Haag op Breda, Antwerpen en
Bergen op Zoom, v.v. 1)