tiental, ons bekend. De rest van den inhoud der Or
donnantie betreft haast uitsluitend verplichtingen ten
aanzien van begrafenissen. Die gaan we dus voorbij.
Het Reglement spreekt echter wel over Postwagens.
In hoofdzaak herhaalt het de voorschriften van het
Gerenoveerd Reglement van 1799. Nu trekt evenwel de
aandacht een bepaling, dat bij behoefte een tweede
wagen moet rijden. Ik denk: wanneer er te veel passa
giers voor èèn voertuig waren opgekomen. Alle goede
ren moesten worden aangeteekend. Art. 19 zegt weer,
dat de postwagen op Amsterdam, indien er voldoende
ruimte overbleef, passagiers mocht medenemen. Na af
loop van het seizoen moest de laatste gebruiker den
wagen schoonmaken en naar de gewone bergplaats
brengen. Art. 30 bepaalt nu, dat de voerlieden van het
Kleine Wagenveer den dienst op Delft en Rotterdam
kunnen verrichten met een postwagen of een phaëton.
Mij dunkt, ook dit voorschrift bewijst, dat die 5 z.g.n.
postwagens alleen bij toe water reden ter vervanging,
van de trekschuiten en andere regelmatig varende bin
nenschepen. Maar wat beduidt art. 19 in verband met
de andere bepalingen? Mocht alleen de postwagen op
Amsterdam, indien mogelijk, reizigers vervoeren en de
andere, die op Utrecht, enz. niet? Of dienden de laatst
bedoelde voertuigen zoowel voor goederen als voor pas
sagiers, en de wagen op Amsterdam in beginsel uitslui
tend voor goederen? Redelijkerwijze zal men de tweede
verklaring moeten aanvaarden1). Immers die wagens
vervingen bij besloten water de schuiten, dus ook de
trekschuiten, die vooral passagiers vervoerden. Dat de
Amsterdamsche wagen pas in later jaren de vergunning
IN DE XVIIe EN XVIIIe EEUW
159
Dit strookt mede met hetgeen de burgemeester verklaart in
zijn straks te vermelden rapport, (zie blz. 47).