162
VAN HAAGSCHE POSTWAGENS
burgemeester Slicher over den stand der
het
Rapport van
postwagendiensten in 1809.
en Mensing op.
van de jaren 1803,
Burgemeester Slicher had van den Landdrost een
vragenlijst ontvangen aangaande den toestand van
postwagenwezen in zijn stad. Ziehier zijn bescheid:
1. dat er van deze Stad, zedert de te niet doening
van de Sauvegarde Wagen op Amsterdam, geene regu
liere Postwagens voor Passagiers op andere Steden of
plaatsen rijden, om reden dat die gene die met dat octroy
Slaan we nu de boekjes van Thierry
De uitgaven, die ik kon nazien, zijn
1804 en 1806.
Daarin vindt men heel gemoedelijk de oude Ordre
op den Postwagen naar Amsterdam, v.v., zooals zij
laatstelijk was geamplieerd in 1786. Waarop dan volgt:
„Des winters, ten tijde van besloten water, rijden ook
op de volgende plaatsen vragtwagens”, enz. Men krijgt
dan de bekende mededeeling betreffende de uren van
vertrek naar Utrecht, enz.
Dat „ook” werkt misleidend. Even vraagt men zich
af: Dus de geoctroyeerde wagen op Amsterdam reed
toch? Maar bij aandachtig lezen van de Ordre be
speurt men, dat zij de plaatsen, waar de kantoren zijn
gevestigd, in blanco laat. Evenzoo blijft oningevuld bij
wien men nadere inlichtingen kan verkrijgen. Ware de
dienst hervat, dan zou die leemte wel niet hebben be
staan.
We behoeven echter niet lang in twijfel te verkeeren.
Het vraagstuk vindt zijn oplossing in het Verbaal van
den Burgemeester van 2 Februari 1809. Een klare en
afdoende oplossing.