II.
Eerstelijk tot de voorgestelde Winter Stroming.
Alle de grachten van den Haag, zijn in vrije gemeen
schap, met de boezems-wateringen van Delfland, en met
elkander, zonder dat hare wateren naar toedracht der
plaatselijke belangen, noch van Delflands boezem-water,
noch van elkanderen afgezondert, en weder vereenigd
kunnen worden, zoo dat den Haag lijden moet, het geen
haar deswegens wedervaart; het zij door onmatige op-
maling, van een groot aantal water-molens, of door aan-
waijing van sterke Zuidelijke en Westelijke winden,
het zij omgekeerd, door onmatige aflooping van Delf
lands boezem door zijne, en Schielands sluizen, of door
de droogte van het zomer-saizoen. Terwijl uit de ligging
van den Haag, betrekkelijk de voorgemelde uitgestrekte
boezems-wateringen, met de menigvuldige rivier-sluizen
van Delfland en Schieland, als aan de Oranje-Sluis;
die te Maassluis; aan de boone-sluis; te Vlaardingen;
aan de vijf sluizen, te Schiedam, Delfshaven en Rot
terdam (zie de hier bijgevoegde Kaart No. 1) nood
zakelijk moet volgen, dat in de Herfstmaanden, wanneer
er doorgaans vele zuidelijke en westelijke winden heer-
schen, waardoor de watermolens den boezem zeer hoog
opmalen, en de sluitsgangen niet zo menigvuldig zijn,
dan in den winter, hare grachten dikwerf met water
overladen moeten worden, waardoor de kelders en keu
kens van veele voorname huizen, met water bezet, en
voor den geheelen wintertijd, benadeelt blijven, zonder
eenig algemeen voordeel van doorspoeling met versch
water te genieten; en dat des zomers, wanneer door de
voormelde sluizen, zuiver Maas-water naar binnen
stroomd, den Haag, die in een doden hoek van Delf-
landsch boezem ligt, zonder eenig middel, tot afzon-
KONING LODEWIJK NAPOLEON EN DE
172